Ugchelen, 7 november 2003
J.Reitsma
Kinkelenburg 9
7339DJ Ugchelen
Redactie van Het Zoeklicht
Geachte redactie,
Uw themanummer van 6 september 2003 was helemaal
gewijd aan 'Opname van de gemeente'. Op de voorpagina stond het boek van Tim LaHaye
(TL) afgebeeld. Nu heb ik al langere tijd mijn twijfels over de visie die de
opname voor de grote verdrukking plaatst. Omdat ik vind dat je moet proberen
een van de beste boeken te bestuderen die de visie weergeeft waar je het niet
mee eens bent heb ik het betreffende boek van TL gekocht en gelezen. En ik moet
zeggen dat het mij niet heeft overtuigd. Ik vind dat er helemaal geen
steekhoudende argumenten worden gegeven voor de pre-trib visie. En ik wil u
graag trachten duidelijk te maken waarom ik dat vind, want ik begrijp dat u wel
van mening bent dat deze visie met goede argumenten verdedigd kan worden.
Laat ik beginnen met een algemene opmerking over
het boek alvorens op de details in te gaan. En dat is dat ik het jammer vind
dat TL zijn tegenstanders steeds in de hoek probeert te drijven van de mensen
die de Bijbel niet letterlijk nemen (p12, 113, 116). Ik vind dat een nogal
onsympathieke manier om je tegenstanders bij voorbaat in een kwaad daglicht te
zetten. Ook de stelling dat zijn eigen visie 'duidelijk geleerd wordt in het
Nieuwe Testament wanneer je de gedeeltes over de tweede komst van Christus
leest en letterlijk neemt' komt mij arrogant over.(p11) En hetzelfde geldt voor
het verwijt dat post-tribbers weinig inzicht hebben in de tweede komst van
Christus (p170). Het verwijt dat hij anderen maakt dat zij doen alsof ze alles
weten (p204) geldt helaas ook voor hemzelf. Een ander moet wèl schrijven in de
trant van 'het komt me voor' en 'de tekst schijnt aan te geven' (p204), maar
zelf heb ik hem dat nergens zien doen. Ook het claimen van de Heilige Geest
voor zijn visie komt bij mij niet prettig over (p164). Hetzelfde geldt voor het
verwijt dat anderen de Bijbel benaderen vanuit hun aangenomen leer en proberen
de Bijbel daaraan te passen (p148, Walvoort). Ook het verwijt van
vergeestelijking van Dr Stanton op p141 lijkt mij onterecht.
Vervolgens wil ik zeggen dat ik zeker geloof in
een opname van de gemeente, maar dan direct voorafgaand aan de verschijning van
Christus in heerlijkheid. Waarom ik deze visie aanhang zal hopelijk uit het
verder verloop van deze brief duidelijk worden.
En dan de inhoudelijke argumenten. Ik zal
proberen om ze per pagina van het boek weer te geven.
P22. Hier begint een stukje met de kop: 'waarom
is dit onderwerp zo belangrijk'. Als belangrijke reden wordt gegeven dat mensen
er niet naar zouden streven om heilig te leven als de opname na de grote
verdrukking zou zijn omdat er dan nog
minimaal zeven jaar te gaan zijn, aangenomen natuurlijk dat wij het
exacte begin van de grote verdrukking zouden kunnen onderkennen. Maar dit
argument lijkt mij erg zwak. Zou ik als christen alleen gemotiveerd worden om
heilig te leven door de gedachte dat er nog minimaal zeven jaar te gaan is? Zou
een zwangere vrouw in de vierde maand van de zwangerschap minder serieus leven
dan in de laatste week. Zou ze de adviezen van de arts in de wind slaan omdat
de bevalling toch nog zo'n vijf maanden weg is? Ik geloof er niets van. Een
ander argument van TL is dat we niet naar de opname zouden uitzien maar alleen
maar bang zouden zijn voor de grote verdrukking. Ook hier is het voorbeeld van
de zwangere vrouw erg goed te gebruiken om dit te weerleggen. Een zwangere
vrouw ziet veel meer uit naar het kind dat ze verwacht dan naar de weeën
tijdens de bevalling. Zelfs als ze al een eerdere zware bevalling heeft
meegemaakt, dan geldt dit nog. Ook de Here Jezus gebruikt dit beeld tegenover
zijn discipelen in Johannes 16:16-33. TL schrijft (p25) dat 'het veel
gemakkelijker voor ons is om ' de dingen te bedenken die boven zijn en niet die
op de aarde zijn'. Maar ik denk dat
dit niet juist is omdat we ons heel erg mogen verheugen op de wederkomst van
Christus, of die nu zeven jaar eerder of later is. Opvallend is ook dat Paulus
in Col. 3:3 vervolgt met 'want gij zijt gestorven in uw leven is verborgen met
Christus'. Het feit dat je een nieuwe schepping bent bepaalt hoe je leeft en
niet het exacte moment van de wederkomst van Christus. En Paulus spreekt hier
ook niet over een opname voor de verdrukking, maar over de verschijning van
Christus samen met ons in heerlijkheid. Dat is waar een Christen naar uitziet.
En kennelijk niet naar een moment zeven jaar daarvoor.
P24. Jammer van de wiskundige fout. Het moet niet
zijn:"22 procent van de gelovigen", maar 22 van de 62 gelovigen en
dat is ongeveer 35 procent.
P31 LH schrijft dat Paulus het weggenomen worden
van de aarde beschreven heeft in 1 Kor. 15:54. Er wordt in die tekst echter met
geen woord gesproken over weggenomen worden, maar alleen over een verandering.
Deze tekst kan dus niet gebruikt worden om iets over de opname te zeggen. Op
p32 zien we hetzelfde waar TL schrijft dat Paulus in 1 Kor.15:51-52 over de
opname zou schrijven. Dit is echter helemaal niet het geval. Paulus schrijft
over de verandering. Dat die verandering wel direct voorafgaat aan de opname,
daar ben ik het wel mee eens, maar er wordt helemaal niet gesproken over het
moment van de opname.
P32 TL schrijft hier: deze hoop van de opname
wordt de gelukkige hoop van de gemeente genoemd (2 Tit.2:13). Als ik echter
deze tekst bekijk, dan zie ik dat de gemeente de verschijning der
heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus verwacht. En dus niet een onzichtbare komst
om de gemeente te halen. Het lijkt mij dat Paulus hier met 'de zalige hoop'
gewoon deze 'verschijning der heerlijkheid' bedoelt. Niets in deze tekst
duidt op een opnamen zeven jaar voor de genoemde verschijning in heerlijkheid.
In tegendeel. Waarom zou de gemeente nog uitzien naar de komst in heerlijkheid
als ze al bij de Heer is? Dan valt er toch niks meer uit te zien.
P40. Punt 15, de bruiloft van het Lam (Op.
19:7-9). Het merkwaardige is dat deze bruiloft van het Lam pas in Openb.19
wordt genoemd. Dit is al bijna aan het eind van het boek. Dan is de grote
verdrukking al zo goed als voorbij. En dan nog moet de bruiloft nog beginnen,
immers de vrouw heeft zich gereedgemaakt. Hier staat dus dat het eindelijk
zover is dat de bruiloft zal beginnen. Deze is zeker niet zeven jaar ervoor al
begonnen. Dat de gemeente hier met de bruid wordt bedoeld lijkt mij ook zeer
twijfelachtig. Nergens anders in de Bijbel wordt de gemeente met 'bruid'
aangeduid, dus waarom hier wel?
Het lijkt mij ook van heel weinig gevoel getuigen
als de gemeente met Christus feest zou vieren terwijl er op de aarde nog een
grote schare tot geloof komt en als martelaar zal sterven.
P41 alinea beginnend met 'ook richt Hij dan. . .'
. Al de dingen waarvan hier staat dat ze niet gebeuren bij de opname kunnen
heel goed dan wel gebeuren. Overigens vraag ik me af of TL 'het vaderhuis' niet
teveel als een fysiek huis ziet. Hij zal toch niet denken dat Christus echt aan
het metselen en timmeren is geweest om plaats te bereiden? Ik denk dat Hij aan
het kruis voor ons plaats bereid heeft zodat we tot de Vader kunnen naderen, maar
dit is wel een geestelijk naderen. Of we echt aan een fysieke plaats moeten
denken waar nog aan gewerkt moet worden acht ik zeer de vraag. Overigens had
een joodse bruidegom in die dagen inderdaad een kamertje in zijn ouderlijk huis
gereed gemaakt om daar met zijn bruid na de bruiloft naar toe te gaan.
Het koppelen van 1 Thes.4:13-18 aan Johannes 14 wordt m.i. een beetje te
gemakkelijk gedaan.
Verder staat op p41 dat Christus niet op de aarde
komt. Maar dat staat er helemaal niet. Er wordt gesproken over nederdalen. En
dan denk ik toch echt wel aan op de aarde nederdalen. Als Christus gewoon in de
hemel blijft, dan is er van een komst helemaal geen sprake. Dan zouden wij niet
Christus tegemoet gaan, maar Hij zou ons tegemoet gaan. Vrijwel altijd gaat degene
die tegemoet gegaan wordt door op het moment van de ontmoeting. En hier zou dan
volgens TL juist het omgekeerde gebeuren. Toen Martha de Here Jezus tegemoet
ging nadat Lazarus gestorven was, maakte Hij niet rechtsomkeert toen Martha bij
Hem was aangekomen, maar Hij ging door en Martha keerde zich om naar de plaats
waar zij vandaan kwam. En zo zal het ook bij de opname die in 1 Thes.4
geschetst wordt gaan. Wij gaan Christus tegemoet die onderweg is naar de aarde.
Dat is de normale opvatting van tegemoet gaan en er is geen enkele reden om
daar van af te wijken. Trouwens wat zou de reden zijn voor Christus om ons
tegemoet te gaan als we toch al naar Hem onderweg zijn. Zo lang zal die reis
toch niet duren? Nee, alleen als wij met Christus moeten verschijnen in
heerlijkheid bij zijn komst dan moeten wij hem tegemoet gaan en vlak daaraan
voorafgaand een verheerlijkt lichaam krijgen en niet eerder. Ons tegemoet gaan
heeft zin, maar het heeft voor Christus geen enkele zin om ons tegemoet te
gaan.
Overigens heeft nederdalen in het NT altijd de
betekenis van ergens naartoe gaan en daar ook aankomen. B.v. van de regen die
neerdaalt, maar ook van de Here Jezus die in Johannes 6:38, 42 van zichzelf
zegt dat Hij is nedergedaald. D.w.z. gewoon naar de aarde. En waarom zou nu
alleen 1 Thess. 4:16 anders opgevat moeten worden? Alleen om de pré-trib visie
te ondersteunen? Wel een erg zwakke reden!
Hier schrijft TL ook dat er 'twee keer een
komst van Christus zal plaatsvinden, de eerste keer voor zijn gemeente en de
tweede keer voor de wereld'. Maar dit blijkt nergens uit. Er wordt altijd
alleen maar gesproken over de komst van Christus en nergens over een van
de komsten van Christus.
P43 Hier worden vijf punten genoemd waarvan
gezegd wordt dat ze op geen enkele manier overeenkomen met de eerste vijf
punten van pagina 38. Nu is dat een zeer zwakke manier van redeneren. Immers
als je eerst een paar aspecten van de opname noemt en vervolgens een paar
andere, dan hoeven die toch ook helemaal niet overeen te komen. Als ze maar niet
met elkaar in strijd zijn, en dat is hier ook helemaal niet het geval. Het zijn
gewoon vijf andere aspecten van dezelfde komst. Het gemak waarmee TL de
conclusie trekt dat het dus om twee verschillende gebeurtenissen gaat verbaast
mij zeer. Als ik twee lijstjes met vijf onderdelen van mijn fiets maak en de
lijsten verschillen volledig, dan mag daar toch niet de conclusie uit getrokken
worden dat het om twee verschillende fietsen gaat? Ook de bewering dat we
verschillende bijbelteksten geweld aan doen als we beweren dat beide
gebeurtenissen tegelijk zullen plaatsvinden (p43) is beslist een onterechte en
ongefundeerde conclusie.
P50 (onderste regel) In 1Kor. 15:23 wordt
duidelijk gesproken over 'bij zijn komst'. En dat kan alleen de komst naar de
aarde zijn waar steeds over gesproken wordt in de Bijbel. Kijk naar wat Matth.
24:27 zegt over zijn komst: 'want gelijk de bliksem komt van het oosten en
licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn.' Deze tekst
maakt duidelijk dat de komst voor iedereen duidelijk zichtbaar zal zijn. Dit is
de bijbelse beschrijving van 'de komst', een andere is er niet!
P56. Op. 3:10 'Ik zal u bewaren uit de komende
toorn'. TL schrijft n.a.v. deze tekst:' Het bewijs van de opname vóór de
verdrukking kan haast niet krachtiger zijn.' Om te begrijpen waarom hij dit
zo'n krachtig argument vindt moeten we even naar de engelse vertalingen kijken.
De AV versie geeft: 'I also will keep thee from the hour of temptation' terwijl de Darby vertaling geeft:' I also will keep thee out of the hour of
trial,' En het is vooral de Darby vertaling die TL het beste vindt en dat kan
ik me voorstellen. En als je deze engelse tekst leest dan is het heel
begrijpelijk dat TL dat een zeer sterk argument vindt om te zeggen dat de
gemeente niet in de verdrukking zal komen. Immers 'keep out' betekent echt 'er
buiten houden'. Het is echter zeer de vraag of deze vertaling recht doet aan de
grondtekst. Daar wordt namelijk het werkwoord 'tereo' gebruikt dat de betekenis
heeft van bewaken, bewaren of goed opletten. In dezelfde Op. 2:10 wordt het
gebruikt voor het 'bewaren van mijn bevel'. Dit is niet een heel kort bewaren,
maar juist een activiteit met langere duur. Het is niet een plotseling wegnemen
van het bevel. De Leidse vertaling geeft:'zal Ik ook u bewaren en redden uit de
ure der beproeving'. En deze vertaling komt veel dichter bij het normale
gebruik van het ww 'tereo'. De betekenis van deze tekst is dus juist dat we in
de verdrukking komen, maar dat God heel goed op ons zal letten en ons zal
bewaren zodat we er uiteindelijk uit gered zullen worden. Dit is dus in feite
een tekst die bij een juiste vertaling duidelijk maakt dat de opname onmogelijk
voor de verdrukking kan plaats vinden. Helaas zijn Darby en TL gestruikeld over
de slechte engelse vertaling. Juist het woordje 'uit' maakt duidelijk dat je er
eerst in moet zijn. In 2 Petrus 2:9 staat dat God de godvruchtigen uit de
verzoeking zal verlossen. Maar dan moet je er wel eerst in zijn. Jozef kon uit
de put gered worden omdat hij erin zat. Dat is de werkelijke betekenis van Op.
3:10. Hoe tragisch dat een slechte vertaling tot zo'n verkeerde visie kan
leiden. In plaats van een zeer sterk argument vóór de pre-trib is het juist een
zeer sterk argument er tegen.
P58. Hier worden door Stanton een paar teksten
gebruikt die hij kennelijk vindt pleiten voor de pré-trib visie. Ik denk echter
dat dit niet het geval is. Van Rom. 5:9 wordt gezegd dat het hier in de eerste
plaats gaat om 'gered zijn van de eeuwige straf, van de hel'. Dus niet van de grote
verdrukking. Het 'in de eerste plaats' suggereert dat er ook nog een tweede
plaats is, maar dat blijkt nergens uit. Dus een tekst die helemaal niet over
een opname voor de grote verdrukking spreekt. Nergens blijkt dat het ook
inhoudt de bevrijding van de tijd van oordeel op aarde. Dat maakt Stanton er
veel te gemakkelijk van.
Verder voert Stanton 2 Thess. 1:6-8 aan. Maar
hier wordt juist gezegd dat de verkwikking voor de gelovigen komt 'bij de
openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, in
vlammend vuur, als hij straf oefent over hen, die God niet kennen.' Dus niet
eerder. Het gaat hier heel duidelijk over de zichtbare komst van onze Here
helemaal aan het eind van de grote verdrukking. Deze tekst sluit een opname
voor de grote verdrukking helemaal uit. Deze tekst maakt ook heel duidelijk dat
de uiteindelijke straf door de Here Jezus Zelf pas plaats vindt bij zijn komst.
Dat is dus 'de dag des Heren'. Die straf, die toorn, die is niet voor de
gelovigen. En dit maakt direct duidelijk dat als wij 'niet bestemd zijn tot
toorn', dat dit dan betekent dat wij op die 'dag des Heren' niet onder die
toorn zullen vallen.
Overigens spreekt 1 Thess. 1:6-8 er ook over dat
er verdrukkers zijn van de gelovigen. Dus is er een verdrukking waar gelovigen
van te lijden hebben. En uit deze verdrukking worden de gelovigen bevrijd bij
de openbaring van de Here Jezus met de engelen zijner kracht. Dus bij de
zichtbare komst!
1 Thess. 4:15-18 spreekt helemaal niet van een
'verschijning van Christus voor de zijnen in de wolken'. Wij zullen op de
wolken Christus tegemoet gaan, maar dat Christus in de wolken is staat nergens.
Er staat ook dat Christus zal nederdalen en dat lijkt mij verder te gaan dan
halverwege terugkeren.
P59. En daarmee is ook aangetoond dat 1Thess. 5:9
gewoon spreekt over de komst van Christus. Op deze pagina wordt weer heel
gemakkelijk gesteld dat 'de dag des Heren' soms de dag van Christus' komst
betekent en soms niet. Maar dit 'soms niet' blijkt helemaal niet uit de Bijbel,
maar is alleen nodig om de pré-trib visie te kunnen handhaven. En dat is een
heel zwakke reden. Overigens merkwaardig dat op deze pagina staat:" Dit
wil zeggen dat we ervan bevrijd worden'. Waarom schrijft TL nu niet 'eruit
bevrijd worden'? Elders moet wel het woordje 'uit' gebruikt worden. Waarom nu
hier niet?
Verder wordt hier gezegd dat 'de toorn' 'de
verdrukking' is terwijl op p58 juist staat dat 'de toorn' in de eerste plaats
de eeuwige straf, de hel, is. En zo worden de begrippen steeds maar weer
aangepast om de theorie kloppend te maken.
P60. TL schrijft dat de gemeente niet genoemd
wordt in Openb. 4-18. In de eerste plaats gaat het hier over de situatie van de
hele aarde, maar in de tweede plaats is
het nog maar de vraag of de gemeente niet genoemd wordt. Waarom wordt de schare
uit de grote verdrukking niet tot 'de gemeente' gerekend. Alleen maar omdat er
vanuit gegaan wordt dat er al een opname is geweest. Maar als dit niet zo is,
dan horen deze martelaren gewoon bij de gemeente en wordt de gemeente dus wel
degelijk genoemd. Openb. 14:12 en 13:10 spreken over 'de volharding der
heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren'. Dus die heiligen
en gelovigen zijn nog steeds op de aarde en zij vormen nog steeds 'de
gemeente'. Dus de gemeente wordt wel degelijk nog genoemd in Openb. 4-18.
P60. Hier wordt ineens weer gesproken van de
bruid die Hij zal bewaren vóór de ure der verzoeking. En vervolgens dat de
verzoeking een beproeving is van het geloof. Maar dat heeft alleen zin als er
geloof is en dus als er gelovigen zijn. Abrahams geloof werd op de proef
gesteld juist omdat hij geloofde.
P65. Op deze pagina het onterechte verwijt aan
post-trib aanhangers dat zij de profetieën vergeestelijken. U merkt dat ik dit
bepaald niet doe. Juist het letterlijk nemen van profetieën leidt mij tot de
post-trib visie. In het vervolg op deze pagina wordt de gemeente 'de bruid'
genoemd. En dat wordt gedaan met een verwijzing naar Efeze 5. Hoe is het
mogelijk. Juist in Efeze 5 wordt het woord 'bruid' helemaal niet genoemd
terwijl er juist heel duidelijk wordt gezegd dat de gemeente het lichaam is van
Christus. En juist die relatie hoofd-lichaam wordt aan mannen ten voorbeeld
gesteld voor de relatie met hun vrouw. Zij moeten hun vrouwen dus behandelen
alsof het hun eigen lichaam betreft. Maar een betiteling van de gemeente als
bruid tref je hier helemaal niet aan.
P66. Punt 7. De 144.000 komen pas in hoofdstuk
7:1-8 te voorschijn. Zij moeten daar nog verzegeld worden. Nergens blijkt dat
zij daarvoor al actief waren. Van een uitgaan over de wereld om het evangelie
te verkondigen is nog helmaal geen sprake. Ook de verklaring dat de 144.000
vurige evangelisten zouden zijn staat nergens in de Bijbel. Dus de verklaring
dat de martelaren tot geloof zijn gekomen door de prediking van de 144.000 is
uit de lucht gegrepen. Het is veel waarschijnlijker dat de gemeente gewoon op
de aarde gebleven is en dat er daarvan al velen gestorven zijn. Bovendien kan
het hier ook nog gaan om martelaren die in de afgelopen eeuwen al om hun geloof
gestorven zijn. Openb. 7:9-17 spreekt over de schare uit de grote verdrukking.
Maar dit beeld wordt al gegeven voor de helft van de 7 jaren. Dus ook de eerste
helft heet al 'de grote verdrukking', in tegenstelling tot het schema van p69.
Uit het feit dat Openb. 7:9-17 volgt op de 'verzegelden uit Israël', mag niet
zo maar aangenomen worden dat die grote schare tot geloof is gekomen door
evangelisatie van die 144.000.
Wat is de relatie tussen de zielen onder het
altaar uit Openb. 6:9 en de 'schare' uit 7:9-17? Gaat het hier om dezelfde
mensen? Als het gelovigen zijn die tijdens de 7 jaar tot geloof gekomen en
gestorven zijn, waardoor zijn ze dan tot geloof gekomen? Als ze al gestorven
waren voor de 7 jaar waarom zijn ze dan nog onder het altaar als er al een
opname geweest zou zijn?
P68. Hier staat dat de heiligen die de marteldood
sterven tijdens de verdrukking niet tot de gemeente behoren, maar dat wordt
nergens onderbouwd.
P71. hier staat: 'het moet duidelijk zijn dat als
de gemeente door de verdrukking zou moeten gaan, zij dit niet zou overleven'.
Maar waarom niet? Ook in de dagen van Elia waren er nog 7000 mensen over die
hun knie niet gebogen hadden voor de Baal. En in Rom. 11:4 staat dat God hen
had doen overblijven. Zou God dit dan niet kunnen tijdens de grote verdrukking.
Het lijkt mij dat TL wel een erg klein vertrouwen in Gods macht heeft. Juist de
tekst die zegt dat God ons zal bewaren uit de verdrukking zegt dat God ons wel
in die tijd zal bewaken en eruit redden.
P72. De laatste regel en de eerste alinea van p73
geven weer wat TL zich niet kan voorstellen. Nu is dat geen argument in een
discussie, maar ik vraag me wel af of TL zich kan voorstellen dat de Here Jezus
heerlijk feest zit te vieren terwijl er op de aarde een grote schare gelovigen
de marteldood sterft. TL heeft kennelijk een zeer selectief
voorstellingsvermogen. Ook bij de laatste zin van dit gedeelte: 'En Hij is een
God van liefde en genade voor hen die hem hebben aangenomen' vraag ik me af of
dat dan niet geldt voor hen die tot geloof komen tijdens de grote verdrukking.
P75. Openb. 14:6-7. Hier zien we dat van een
engel wordt gezegd dat hij een eeuwig evangelie heeft om te verkondigen aan
alle volk en stam en taal en natie. Van de 144.000 wordt nergens iets
dergelijks gezegd. Integendeel, zij zijn losgekocht van de aarde en altijd bij
het Lam (Op.14:4). Het opvallende in Op.14:9-13 is dat alleen zij die het
merkteken van het beest ontvangen zullen drinken van de wijn van Gods gramschap
in de beker van zijn toorn. Dus zij die geloven zullen daar niet uit drinken,
ondanks dat ze wel op de aarde zijn. Daaruit blijkt wel dat die toorn slaat op
de pijniging in alle eeuwigheden en niet op de zeven jarige verdrukking. Dus
kan de gemeente ook op de aarde zijn tijdens die grote verdrukking. Immers ook
zij deelt dan niet in deze gramschap en toorn van God. Uit vers 12 (en 13:10)
blijkt wel dat er nog steeds gelovigen op de aarde zijn. We zijn dan toch al
vrij ver in de grote verdrukking. Deze gelovigen zullen toch de zware rest nog
wel door moeten. Hebben zij nu de pech dat ze niet tot de gemeente behoren of
'de bruid' heten? Heeft Christus hen minder lief dan de gemeente die al
opgenomen zou zijn?
P75. Hier staat:" in Openb. 19 zien we dat
de gemeente al in de hemel is en met Christus neerdaalt uit de hemel een aan
het eind van de verdrukking". Maar er staat helemaal niet hoe lang de
gemeente daar al is. Het kan heel goed dat zij daar nog maar net daar naartoe
gegaan zijn, Hem tegemoet. Ook vraag ik mij af of met de heerscharen wel de
gemeente bedoeld wordt. Wordt deze uitdrukking ooit elders gebruikt voor de
gemeente?
P79. Titus 2:13 De zalige hoop. Volgens TL is dit
de opnamen en daar kan ik mij wel in vinden, maar deze zalige hoop wordt wel
direct gekoppeld aan de verwachting van de verschijning van de heerlijkheid van
Christus Jezus. En die verschijning is pas aan het eind van de verdrukking.
Waarom zouden we naar de verschijning der heerlijkheid moeten uitzien als we
zeven jaar daarvoor al worden opgenomen?
TL schrijft:"De verschijning in heerlijkheid
van Christus is niet bestemd voor de christenen die nu leven, maar voor het
overblijfsel aan het eind van de verdrukking". Maar dit klopt echt niet
met Titus 2:11-12 waar Paulus het juist heeft over 'alle mensen' en ook over
'wij'. Dus hij sluit zichzelf daarbij in. En vers 15 sluit daarbij aan. Het
noemen van 1 Thess. 4:14 in dit verband lijkt mij ook niet correct. Hier is 'de
hoop' niet dat er een opname is, maar dat de ontslapenen niet achter zullen
blijven. Men was kennelijk bezorgd over wat er zou gebeuren met hen die al
gestorven zouden zijn voordat Christus weer zou komen. De troost is dat ook zij
dan zullen worden opgewekt. Het gaat hier echt alleen over troost over de
gestorvenen en niet om troost voor degenen die nog leven bij de wederkomst van
Christus.
P82. Derde alinea: Ronduit gezegd,. . . De blijde verwachting wordt helemaal niet
weggenomen als de opname aan het eind van de verdrukking plaatsvindt. Zij neemt
alleen maar toe naarmate het einde dichterbij komt. Denk opnieuw aan de
zwangere vrouw waar ik helemaal aan het begin even over sprak.
P85. Niet 'de meeste teksten' gaan over de komst
van Christus in heerlijkheid, maar alle! De genoemde teksten: Joh.14:1-3,
1Thess. 4:13 en 1Kor. 15:51-58 maken op geen enkele manier duidelijk dat de
opname al zeven jaar voor de komst in heerlijkheid zal plaatsvinden!
P88. 2 Thess. 2:1-12. TL schrijft dat onze
vereniging met Hem niet kan slaan op de verschijning in heerlijkheid, want dan
zullen alle levende mensen verzameld worden voor het oordeel van de volken en
de vestiging van het koninkrijk van Christus. Maar waarom kan dit niet? In
Matth. 25 staat helemaal niet dat het alleen om de dan nog levende mensen gaat.
Dat wordt er door de pré-tribbers ingelegd omdat het in hun visie past, maar je
kunt het niet lezen in Matth. 25. Misschien is de opname wel de manier waarop
de scheiding van de schapen en de bokken plaats vindt. In 2 Thess. 2 wordt gezegd dat men de
vereniging met Christus en de dag des Heren nog niet moet verwachten omdat
eerst de afval en de openbaring van de mens der wetteloosheid nog moeten komen.
En in vers 8 wordt gezegd dat de wetteloze zich pas zal openbaren als 'hij die
weerhoudt verwijderd is'. Dus eerst wordt die weerhouder verwijderd, dan komt
de mens der wetteloosheid en dan pas zal hij door de Here gedood worden. En dat
moment is de dag des Heren. En daar hoort dus ook onze vereniging met Christus
bij. Dus opnieuw helemaal aan het eind van de verdrukking!
Hier beëindig ik mijn commentaar op het boek. Een
boek dat helemaal uitgaat van een bepaalde visie en vervolgens alle
bijbelteksten daar naartoe buigt. Ik vind het boek buitengewoon zwak in zijn
argumentatie. Misschien wilt u een en ander nog eens overwegen en onderzoeken.
Ik heb mij nergens beroepen op wat anderen over dit onderwerp geschreven
hebben, maar heb slechts God Woord nauwgezet onderzocht zonder mij vooraf vast
te pinnen op een visie. En dan kan ik er niet onderuit dat de gelovigen worden
veranderd en opgenomen als Christus in heerlijkheid terug komt naar de aarde.
En dat dat nog minimaal zeven jaar duurt, doet niets aan mijn verwachting en
hoop af. Ook Paulus schreef aan de Thessalonicensen dat ze verkwikking zouden
ontvangen 'bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen
zijner kracht in vlammend vuur' (2Thess. 1:7)
en dat terwijl hij even later schrijft dat het nog niet zover is omdat
de mens der wetteloosheid nog niet geopenbaard is. Dus toch hoop ondanks dat
het nog even kan duren. En het heeft al zo'n 2000 jaar geduurd. In dat licht is
7 jaar maar heel kort.
Met hartelijke groet,
Jogchum Reitsma