Ugchelen, 7 november 2003

 

J.Reitsma

Kinkelenburg 9

7339DJ Ugchelen

 

Redactie van Het Zoeklicht

 

Geachte redactie,

 

Uw themanummer van 6 september 2003 was helemaal gewijd aan 'Opname van de gemeente'. Op de voorpagina stond het boek van Tim LaHaye (TL) afgebeeld. Nu heb ik al langere tijd mijn twijfels over de visie die de opname voor de grote verdrukking plaatst. Omdat ik vind dat je moet proberen een van de beste boeken te bestuderen die de visie weergeeft waar je het niet mee eens bent heb ik het betreffende boek van TL gekocht en gelezen. En ik moet zeggen dat het mij niet heeft overtuigd. Ik vind dat er helemaal geen steekhoudende argumenten worden gegeven voor de pre-trib visie. En ik wil u graag trachten duidelijk te maken waarom ik dat vind, want ik begrijp dat u wel van mening bent dat deze visie met goede argumenten verdedigd kan worden.

Laat ik beginnen met een algemene opmerking over het boek alvorens op de details in te gaan. En dat is dat ik het jammer vind dat TL zijn tegenstanders steeds in de hoek probeert te drijven van de mensen die de Bijbel niet letterlijk nemen (p12, 113, 116). Ik vind dat een nogal onsympathieke manier om je tegenstanders bij voorbaat in een kwaad daglicht te zetten. Ook de stelling dat zijn eigen visie 'duidelijk geleerd wordt in het Nieuwe Testament wanneer je de gedeeltes over de tweede komst van Christus leest en letterlijk neemt' komt mij arrogant over.(p11) En hetzelfde geldt voor het verwijt dat post-tribbers weinig inzicht hebben in de tweede komst van Christus (p170). Het verwijt dat hij anderen maakt dat zij doen alsof ze alles weten (p204) geldt helaas ook voor hemzelf. Een ander moet wèl schrijven in de trant van 'het komt me voor' en 'de tekst schijnt aan te geven' (p204), maar zelf heb ik hem dat nergens zien doen. Ook het claimen van de Heilige Geest voor zijn visie komt bij mij niet prettig over (p164). Hetzelfde geldt voor het verwijt dat anderen de Bijbel benaderen vanuit hun aangenomen leer en proberen de Bijbel daaraan te passen (p148, Walvoort). Ook het verwijt van vergeestelijking van Dr Stanton op p141 lijkt mij onterecht.

 

Vervolgens wil ik zeggen dat ik zeker geloof in een opname van de gemeente, maar dan direct voorafgaand aan de verschijning van Christus in heerlijkheid. Waarom ik deze visie aanhang zal hopelijk uit het verder verloop van deze brief duidelijk worden.

 

En dan de inhoudelijke argumenten. Ik zal proberen om ze per pagina van het boek weer te geven.

P22. Hier begint een stukje met de kop: 'waarom is dit onderwerp zo belangrijk'. Als belangrijke reden wordt gegeven dat mensen er niet naar zouden streven om heilig te leven als de opname na de grote verdrukking zou zijn omdat er dan nog  minimaal zeven jaar te gaan zijn, aangenomen natuurlijk dat wij het exacte begin van de grote verdrukking zouden kunnen onderkennen. Maar dit argument lijkt mij erg zwak. Zou ik als christen alleen gemotiveerd worden om heilig te leven door de gedachte dat er nog minimaal zeven jaar te gaan is? Zou een zwangere vrouw in de vierde maand van de zwangerschap minder serieus leven dan in de laatste week. Zou ze de adviezen van de arts in de wind slaan omdat de bevalling toch nog zo'n vijf maanden weg is? Ik geloof er niets van. Een ander argument van TL is dat we niet naar de opname zouden uitzien maar alleen maar bang zouden zijn voor de grote verdrukking. Ook hier is het voorbeeld van de zwangere vrouw erg goed te gebruiken om dit te weerleggen. Een zwangere vrouw ziet veel meer uit naar het kind dat ze verwacht dan naar de weeën tijdens de bevalling. Zelfs als ze al een eerdere zware bevalling heeft meegemaakt, dan geldt dit nog. Ook de Here Jezus gebruikt dit beeld tegenover zijn discipelen in Johannes 16:16-33. TL schrijft (p25) dat 'het veel gemakkelijker voor ons is om ' de dingen te bedenken die boven zijn en niet die op de aarde zijn'.  Maar ik denk dat dit niet juist is omdat we ons heel erg mogen verheugen op de wederkomst van Christus, of die nu zeven jaar eerder of later is. Opvallend is ook dat Paulus in Col. 3:3 vervolgt met 'want gij zijt gestorven in uw leven is verborgen met Christus'. Het feit dat je een nieuwe schepping bent bepaalt hoe je leeft en niet het exacte moment van de wederkomst van Christus. En Paulus spreekt hier ook niet over een opname voor de verdrukking, maar over de verschijning van Christus samen met ons in heerlijkheid. Dat is waar een Christen naar uitziet. En kennelijk niet naar een moment zeven jaar daarvoor.

P24. Jammer van de wiskundige fout. Het moet niet zijn:"22 procent van de gelovigen", maar 22 van de 62 gelovigen en dat is ongeveer 35 procent.

P31 LH schrijft dat Paulus het weggenomen worden van de aarde beschreven heeft in 1 Kor. 15:54. Er wordt in die tekst echter met geen woord gesproken over weggenomen worden, maar alleen over een verandering. Deze tekst kan dus niet gebruikt worden om iets over de opname te zeggen. Op p32 zien we hetzelfde waar TL schrijft dat Paulus in 1 Kor.15:51-52 over de opname zou schrijven. Dit is echter helemaal niet het geval. Paulus schrijft over de verandering. Dat die verandering wel direct voorafgaat aan de opname, daar ben ik het wel mee eens, maar er wordt helemaal niet gesproken over het moment van de opname.

P32 TL schrijft hier: deze hoop van de opname wordt de gelukkige hoop van de gemeente genoemd (2 Tit.2:13). Als ik echter deze tekst bekijk, dan zie ik dat de gemeente de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus  verwacht. En dus niet een onzichtbare komst om de gemeente te halen. Het lijkt mij dat Paulus hier met 'de zalige hoop' gewoon deze 'verschijning der heerlijkheid' bedoelt. Niets in deze tekst duidt op een opnamen zeven jaar voor de genoemde verschijning in heerlijkheid. In tegendeel. Waarom zou de gemeente nog uitzien naar de komst in heerlijkheid als ze al bij de Heer is? Dan valt er toch niks meer uit te zien.

P40. Punt 15, de bruiloft van het Lam (Op. 19:7-9). Het merkwaardige is dat deze bruiloft van het Lam pas in Openb.19 wordt genoemd. Dit is al bijna aan het eind van het boek. Dan is de grote verdrukking al zo goed als voorbij. En dan nog moet de bruiloft nog beginnen, immers de vrouw heeft zich gereedgemaakt. Hier staat dus dat het eindelijk zover is dat de bruiloft zal beginnen. Deze is zeker niet zeven jaar ervoor al begonnen. Dat de gemeente hier met de bruid wordt bedoeld lijkt mij ook zeer twijfelachtig. Nergens anders in de Bijbel wordt de gemeente met 'bruid' aangeduid, dus waarom hier wel?

Het lijkt mij ook van heel weinig gevoel getuigen als de gemeente met Christus feest zou vieren terwijl er op de aarde nog een grote schare tot geloof komt en als martelaar zal sterven.

P41 alinea beginnend met 'ook richt Hij dan. . .' . Al de dingen waarvan hier staat dat ze niet gebeuren bij de opname kunnen heel goed dan wel gebeuren. Overigens vraag ik me af of TL 'het vaderhuis' niet teveel als een fysiek huis ziet. Hij zal toch niet denken dat Christus echt aan het metselen en timmeren is geweest om plaats te bereiden? Ik denk dat Hij aan het kruis voor ons plaats bereid heeft zodat we tot de Vader kunnen naderen, maar dit is wel een geestelijk naderen. Of we echt aan een fysieke plaats moeten denken waar nog aan gewerkt moet worden acht ik zeer de vraag. Overigens had een joodse bruidegom in die dagen inderdaad een kamertje in zijn ouderlijk huis gereed gemaakt om daar met zijn bruid na de bruiloft naar toe te gaan. Het koppelen van 1 Thes.4:13-18 aan Johannes 14 wordt m.i. een beetje te gemakkelijk gedaan.

Verder staat op p41 dat Christus niet op de aarde komt. Maar dat staat er helemaal niet. Er wordt gesproken over nederdalen. En dan denk ik toch echt wel aan op de aarde nederdalen. Als Christus gewoon in de hemel blijft, dan is er van een komst helemaal geen sprake. Dan zouden wij niet Christus tegemoet gaan, maar Hij zou ons tegemoet gaan. Vrijwel altijd gaat degene die tegemoet gegaan wordt door op het moment van de ontmoeting. En hier zou dan volgens TL juist het omgekeerde gebeuren. Toen Martha de Here Jezus tegemoet ging nadat Lazarus gestorven was, maakte Hij niet rechtsomkeert toen Martha bij Hem was aangekomen, maar Hij ging door en Martha keerde zich om naar de plaats waar zij vandaan kwam. En zo zal het ook bij de opname die in 1 Thes.4 geschetst wordt gaan. Wij gaan Christus tegemoet die onderweg is naar de aarde. Dat is de normale opvatting van tegemoet gaan en er is geen enkele reden om daar van af te wijken. Trouwens wat zou de reden zijn voor Christus om ons tegemoet te gaan als we toch al naar Hem onderweg zijn. Zo lang zal die reis toch niet duren? Nee, alleen als wij met Christus moeten verschijnen in heerlijkheid bij zijn komst dan moeten wij hem tegemoet gaan en vlak daaraan voorafgaand een verheerlijkt lichaam krijgen en niet eerder. Ons tegemoet gaan heeft zin, maar het heeft voor Christus geen enkele zin om ons tegemoet te gaan.

Overigens heeft nederdalen in het NT altijd de betekenis van ergens naartoe gaan en daar ook aankomen. B.v. van de regen die neerdaalt, maar ook van de Here Jezus die in Johannes 6:38, 42 van zichzelf zegt dat Hij is nedergedaald. D.w.z. gewoon naar de aarde. En waarom zou nu alleen 1 Thess. 4:16 anders opgevat moeten worden? Alleen om de pré-trib visie te ondersteunen? Wel een erg zwakke reden!

Hier schrijft TL ook dat er 'twee keer een komst van Christus zal plaatsvinden, de eerste keer voor zijn gemeente en de tweede keer voor de wereld'. Maar dit blijkt nergens uit. Er wordt altijd alleen maar gesproken over de komst van Christus en nergens over een van de komsten van Christus.

P43 Hier worden vijf punten genoemd waarvan gezegd wordt dat ze op geen enkele manier overeenkomen met de eerste vijf punten van pagina 38. Nu is dat een zeer zwakke manier van redeneren. Immers als je eerst een paar aspecten van de opname noemt en vervolgens een paar andere, dan hoeven die toch ook helemaal niet overeen te komen. Als ze maar niet met elkaar in strijd zijn, en dat is hier ook helemaal niet het geval. Het zijn gewoon vijf andere aspecten van dezelfde komst. Het gemak waarmee TL de conclusie trekt dat het dus om twee verschillende gebeurtenissen gaat verbaast mij zeer. Als ik twee lijstjes met vijf onderdelen van mijn fiets maak en de lijsten verschillen volledig, dan mag daar toch niet de conclusie uit getrokken worden dat het om twee verschillende fietsen gaat? Ook de bewering dat we verschillende bijbelteksten geweld aan doen als we beweren dat beide gebeurtenissen tegelijk zullen plaatsvinden (p43) is beslist een onterechte en ongefundeerde conclusie.

P50 (onderste regel) In 1Kor. 15:23 wordt duidelijk gesproken over 'bij zijn komst'. En dat kan alleen de komst naar de aarde zijn waar steeds over gesproken wordt in de Bijbel. Kijk naar wat Matth. 24:27 zegt over zijn komst: 'want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn.' Deze tekst maakt duidelijk dat de komst voor iedereen duidelijk zichtbaar zal zijn. Dit is de bijbelse beschrijving van 'de komst', een andere is er niet!

P56. Op. 3:10 'Ik zal u bewaren uit de komende toorn'. TL schrijft n.a.v. deze tekst:' Het bewijs van de opname vóór de verdrukking kan haast niet krachtiger zijn.' Om te begrijpen waarom hij dit zo'n krachtig argument vindt moeten we even naar de engelse vertalingen kijken. De AV versie geeft: 'I also will keep thee from the hour of temptation'  terwijl de Darby vertaling geeft:'  I also will keep thee out of the hour of trial,' En het is vooral de Darby vertaling die TL het beste vindt en dat kan ik me voorstellen. En als je deze engelse tekst leest dan is het heel begrijpelijk dat TL dat een zeer sterk argument vindt om te zeggen dat de gemeente niet in de verdrukking zal komen. Immers 'keep out' betekent echt 'er buiten houden'. Het is echter zeer de vraag of deze vertaling recht doet aan de grondtekst. Daar wordt namelijk het werkwoord 'tereo' gebruikt dat de betekenis heeft van bewaken, bewaren of goed opletten. In dezelfde Op. 2:10 wordt het gebruikt voor het 'bewaren van mijn bevel'. Dit is niet een heel kort bewaren, maar juist een activiteit met langere duur. Het is niet een plotseling wegnemen van het bevel. De Leidse vertaling geeft:'zal Ik ook u bewaren en redden uit de ure der beproeving'. En deze vertaling komt veel dichter bij het normale gebruik van het ww 'tereo'. De betekenis van deze tekst is dus juist dat we in de verdrukking komen, maar dat God heel goed op ons zal letten en ons zal bewaren zodat we er uiteindelijk uit gered zullen worden. Dit is dus in feite een tekst die bij een juiste vertaling duidelijk maakt dat de opname onmogelijk voor de verdrukking kan plaats vinden. Helaas zijn Darby en TL gestruikeld over de slechte engelse vertaling. Juist het woordje 'uit' maakt duidelijk dat je er eerst in moet zijn. In 2 Petrus 2:9 staat dat God de godvruchtigen uit de verzoeking zal verlossen. Maar dan moet je er wel eerst in zijn. Jozef kon uit de put gered worden omdat hij erin zat. Dat is de werkelijke betekenis van Op. 3:10. Hoe tragisch dat een slechte vertaling tot zo'n verkeerde visie kan leiden. In plaats van een zeer sterk argument vóór de pre-trib is het juist een zeer sterk argument er tegen.

P58. Hier worden door Stanton een paar teksten gebruikt die hij kennelijk vindt pleiten voor de pré-trib visie. Ik denk echter dat dit niet het geval is. Van Rom. 5:9 wordt gezegd dat het hier in de eerste plaats gaat om 'gered zijn van de eeuwige straf, van de hel'. Dus niet van de grote verdrukking. Het 'in de eerste plaats' suggereert dat er ook nog een tweede plaats is, maar dat blijkt nergens uit. Dus een tekst die helemaal niet over een opname voor de grote verdrukking spreekt. Nergens blijkt dat het ook inhoudt de bevrijding van de tijd van oordeel op aarde. Dat maakt Stanton er veel te gemakkelijk van.

Verder voert Stanton 2 Thess. 1:6-8 aan. Maar hier wordt juist gezegd dat de verkwikking voor de gelovigen komt 'bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, in vlammend vuur, als hij straf oefent over hen, die God niet kennen.' Dus niet eerder. Het gaat hier heel duidelijk over de zichtbare komst van onze Here helemaal aan het eind van de grote verdrukking. Deze tekst sluit een opname voor de grote verdrukking helemaal uit. Deze tekst maakt ook heel duidelijk dat de uiteindelijke straf door de Here Jezus Zelf pas plaats vindt bij zijn komst. Dat is dus 'de dag des Heren'. Die straf, die toorn, die is niet voor de gelovigen. En dit maakt direct duidelijk dat als wij 'niet bestemd zijn tot toorn', dat dit dan betekent dat wij op die 'dag des Heren' niet onder die toorn zullen vallen.

Overigens spreekt 1 Thess. 1:6-8 er ook over dat er verdrukkers zijn van de gelovigen. Dus is er een verdrukking waar gelovigen van te lijden hebben. En uit deze verdrukking worden de gelovigen bevrijd bij de openbaring van de Here Jezus met de engelen zijner kracht. Dus bij de zichtbare komst!

1 Thess. 4:15-18 spreekt helemaal niet van een 'verschijning van Christus voor de zijnen in de wolken'. Wij zullen op de wolken Christus tegemoet gaan, maar dat Christus in de wolken is staat nergens. Er staat ook dat Christus zal nederdalen en dat lijkt mij verder te gaan dan halverwege terugkeren.

P59. En daarmee is ook aangetoond dat 1Thess. 5:9 gewoon spreekt over de komst van Christus. Op deze pagina wordt weer heel gemakkelijk gesteld dat 'de dag des Heren' soms de dag van Christus' komst betekent en soms niet. Maar dit 'soms niet' blijkt helemaal niet uit de Bijbel, maar is alleen nodig om de pré-trib visie te kunnen handhaven. En dat is een heel zwakke reden. Overigens merkwaardig dat op deze pagina staat:" Dit wil zeggen dat we ervan bevrijd worden'. Waarom schrijft TL nu niet 'eruit bevrijd worden'? Elders moet wel het woordje 'uit' gebruikt worden. Waarom nu hier niet?

Verder wordt hier gezegd dat 'de toorn' 'de verdrukking' is terwijl op p58 juist staat dat 'de toorn' in de eerste plaats de eeuwige straf, de hel, is. En zo worden de begrippen steeds maar weer aangepast om de theorie kloppend te maken.

P60. TL schrijft dat de gemeente niet genoemd wordt in Openb. 4-18. In de eerste plaats gaat het hier over de situatie van de hele aarde, maar in de tweede  plaats is het nog maar de vraag of de gemeente niet genoemd wordt. Waarom wordt de schare uit de grote verdrukking niet tot 'de gemeente' gerekend. Alleen maar omdat er vanuit gegaan wordt dat er al een opname is geweest. Maar als dit niet zo is, dan horen deze martelaren gewoon bij de gemeente en wordt de gemeente dus wel degelijk genoemd. Openb. 14:12 en 13:10 spreken over 'de volharding der heiligen, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren'. Dus die heiligen en gelovigen zijn nog steeds op de aarde en zij vormen nog steeds 'de gemeente'. Dus de gemeente wordt wel degelijk nog genoemd in Openb. 4-18.

P60. Hier wordt ineens weer gesproken van de bruid die Hij zal bewaren vóór de ure der verzoeking. En vervolgens dat de verzoeking een beproeving is van het geloof. Maar dat heeft alleen zin als er geloof is en dus als er gelovigen zijn. Abrahams geloof werd op de proef gesteld juist omdat hij geloofde.

P65. Op deze pagina het onterechte verwijt aan post-trib aanhangers dat zij de profetieën vergeestelijken. U merkt dat ik dit bepaald niet doe. Juist het letterlijk nemen van profetieën leidt mij tot de post-trib visie. In het vervolg op deze pagina wordt de gemeente 'de bruid' genoemd. En dat wordt gedaan met een verwijzing naar Efeze 5. Hoe is het mogelijk. Juist in Efeze 5 wordt het woord 'bruid' helemaal niet genoemd terwijl er juist heel duidelijk wordt gezegd dat de gemeente het lichaam is van Christus. En juist die relatie hoofd-lichaam wordt aan mannen ten voorbeeld gesteld voor de relatie met hun vrouw. Zij moeten hun vrouwen dus behandelen alsof het hun eigen lichaam betreft. Maar een betiteling van de gemeente als bruid tref je hier helemaal niet aan. 

P66. Punt 7. De 144.000 komen pas in hoofdstuk 7:1-8 te voorschijn. Zij moeten daar nog verzegeld worden. Nergens blijkt dat zij daarvoor al actief waren. Van een uitgaan over de wereld om het evangelie te verkondigen is nog helmaal geen sprake. Ook de verklaring dat de 144.000 vurige evangelisten zouden zijn staat nergens in de Bijbel. Dus de verklaring dat de martelaren tot geloof zijn gekomen door de prediking van de 144.000 is uit de lucht gegrepen. Het is veel waarschijnlijker dat de gemeente gewoon op de aarde gebleven is en dat er daarvan al velen gestorven zijn. Bovendien kan het hier ook nog gaan om martelaren die in de afgelopen eeuwen al om hun geloof gestorven zijn. Openb. 7:9-17 spreekt over de schare uit de grote verdrukking. Maar dit beeld wordt al gegeven voor de helft van de 7 jaren. Dus ook de eerste helft heet al 'de grote verdrukking', in tegenstelling tot het schema van p69. Uit het feit dat Openb. 7:9-17 volgt op de 'verzegelden uit Israël', mag niet zo maar aangenomen worden dat die grote schare tot geloof is gekomen door evangelisatie van die 144.000.

Wat is de relatie tussen de zielen onder het altaar uit Openb. 6:9 en de 'schare' uit 7:9-17? Gaat het hier om dezelfde mensen? Als het gelovigen zijn die tijdens de 7 jaar tot geloof gekomen en gestorven zijn, waardoor zijn ze dan tot geloof gekomen? Als ze al gestorven waren voor de 7 jaar waarom zijn ze dan nog onder het altaar als er al een opname geweest zou zijn? 

P68. Hier staat dat de heiligen die de marteldood sterven tijdens de verdrukking niet tot de gemeente behoren, maar dat wordt nergens onderbouwd.

P71. hier staat: 'het moet duidelijk zijn dat als de gemeente door de verdrukking zou moeten gaan, zij dit niet zou overleven'. Maar waarom niet? Ook in de dagen van Elia waren er nog 7000 mensen over die hun knie niet gebogen hadden voor de Baal. En in Rom. 11:4 staat dat God hen had doen overblijven. Zou God dit dan niet kunnen tijdens de grote verdrukking. Het lijkt mij dat TL wel een erg klein vertrouwen in Gods macht heeft. Juist de tekst die zegt dat God ons zal bewaren uit de verdrukking zegt dat God ons wel in die tijd zal bewaken en eruit redden.

P72. De laatste regel en de eerste alinea van p73 geven weer wat TL zich niet kan voorstellen. Nu is dat geen argument in een discussie, maar ik vraag me wel af of TL zich kan voorstellen dat de Here Jezus heerlijk feest zit te vieren terwijl er op de aarde een grote schare gelovigen de marteldood sterft. TL heeft kennelijk een zeer selectief voorstellingsvermogen. Ook bij de laatste zin van dit gedeelte: 'En Hij is een God van liefde en genade voor hen die hem hebben aangenomen' vraag ik me af of dat dan niet geldt voor hen die tot geloof komen tijdens de grote verdrukking.

P75. Openb. 14:6-7. Hier zien we dat van een engel wordt gezegd dat hij een eeuwig evangelie heeft om te verkondigen aan alle volk en stam en taal en natie. Van de 144.000 wordt nergens iets dergelijks gezegd. Integendeel, zij zijn losgekocht van de aarde en altijd bij het Lam (Op.14:4). Het opvallende in Op.14:9-13 is dat alleen zij die het merkteken van het beest ontvangen zullen drinken van de wijn van Gods gramschap in de beker van zijn toorn. Dus zij die geloven zullen daar niet uit drinken, ondanks dat ze wel op de aarde zijn. Daaruit blijkt wel dat die toorn slaat op de pijniging in alle eeuwigheden en niet op de zeven jarige verdrukking. Dus kan de gemeente ook op de aarde zijn tijdens die grote verdrukking. Immers ook zij deelt dan niet in deze gramschap en toorn van God. Uit vers 12 (en 13:10) blijkt wel dat er nog steeds gelovigen op de aarde zijn. We zijn dan toch al vrij ver in de grote verdrukking. Deze gelovigen zullen toch de zware rest nog wel door moeten. Hebben zij nu de pech dat ze niet tot de gemeente behoren of 'de bruid' heten? Heeft Christus hen minder lief dan de gemeente die al opgenomen zou zijn?

P75. Hier staat:" in Openb. 19 zien we dat de gemeente al in de hemel is en met Christus neerdaalt uit de hemel een aan het eind van de verdrukking". Maar er staat helemaal niet hoe lang de gemeente daar al is. Het kan heel goed dat zij daar nog maar net daar naartoe gegaan zijn, Hem tegemoet. Ook vraag ik mij af of met de heerscharen wel de gemeente bedoeld wordt. Wordt deze uitdrukking ooit elders gebruikt voor de gemeente?

P79. Titus 2:13 De zalige hoop. Volgens TL is dit de opnamen en daar kan ik mij wel in vinden, maar deze zalige hoop wordt wel direct gekoppeld aan de verwachting van de verschijning van de heerlijkheid van Christus Jezus. En die verschijning is pas aan het eind van de verdrukking. Waarom zouden we naar de verschijning der heerlijkheid moeten uitzien als we zeven jaar daarvoor al worden opgenomen? 

TL schrijft:"De verschijning in heerlijkheid van Christus is niet bestemd voor de christenen die nu leven, maar voor het overblijfsel aan het eind van de verdrukking". Maar dit klopt echt niet met Titus 2:11-12 waar Paulus het juist heeft over 'alle mensen' en ook over 'wij'. Dus hij sluit zichzelf daarbij in. En vers 15 sluit daarbij aan. Het noemen van 1 Thess. 4:14 in dit verband lijkt mij ook niet correct. Hier is 'de hoop' niet dat er een opname is, maar dat de ontslapenen niet achter zullen blijven. Men was kennelijk bezorgd over wat er zou gebeuren met hen die al gestorven zouden zijn voordat Christus weer zou komen. De troost is dat ook zij dan zullen worden opgewekt. Het gaat hier echt alleen over troost over de gestorvenen en niet om troost voor degenen die nog leven bij de wederkomst van Christus.

P82. Derde alinea: Ronduit gezegd,. . .  De blijde verwachting wordt helemaal niet weggenomen als de opname aan het eind van de verdrukking plaatsvindt. Zij neemt alleen maar toe naarmate het einde dichterbij komt. Denk opnieuw aan de zwangere vrouw waar ik helemaal aan het begin even over sprak.

P85. Niet 'de meeste teksten' gaan over de komst van Christus in heerlijkheid, maar alle! De genoemde teksten: Joh.14:1-3, 1Thess. 4:13 en 1Kor. 15:51-58 maken op geen enkele manier duidelijk dat de opname al zeven jaar voor de komst in heerlijkheid zal plaatsvinden!

P88. 2 Thess. 2:1-12. TL schrijft dat onze vereniging met Hem niet kan slaan op de verschijning in heerlijkheid, want dan zullen alle levende mensen verzameld worden voor het oordeel van de volken en de vestiging van het koninkrijk van Christus. Maar waarom kan dit niet? In Matth. 25 staat helemaal niet dat het alleen om de dan nog levende mensen gaat. Dat wordt er door de pré-tribbers ingelegd omdat het in hun visie past, maar je kunt het niet lezen in Matth. 25. Misschien is de opname wel de manier waarop de scheiding van de schapen en de bokken plaats vindt.  In 2 Thess. 2 wordt gezegd dat men de vereniging met Christus en de dag des Heren nog niet moet verwachten omdat eerst de afval en de openbaring van de mens der wetteloosheid nog moeten komen. En in vers 8 wordt gezegd dat de wetteloze zich pas zal openbaren als 'hij die weerhoudt verwijderd is'. Dus eerst wordt die weerhouder verwijderd, dan komt de mens der wetteloosheid en dan pas zal hij door de Here gedood worden. En dat moment is de dag des Heren. En daar hoort dus ook onze vereniging met Christus bij. Dus opnieuw helemaal aan het eind van de verdrukking!

 

Hier beëindig ik mijn commentaar op het boek. Een boek dat helemaal uitgaat van een bepaalde visie en vervolgens alle bijbelteksten daar naartoe buigt. Ik vind het boek buitengewoon zwak in zijn argumentatie. Misschien wilt u een en ander nog eens overwegen en onderzoeken. Ik heb mij nergens beroepen op wat anderen over dit onderwerp geschreven hebben, maar heb slechts God Woord nauwgezet onderzocht zonder mij vooraf vast te pinnen op een visie. En dan kan ik er niet onderuit dat de gelovigen worden veranderd en opgenomen als Christus in heerlijkheid terug komt naar de aarde. En dat dat nog minimaal zeven jaar duurt, doet niets aan mijn verwachting en hoop af. Ook Paulus schreef aan de Thessalonicensen dat ze verkwikking zouden ontvangen 'bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht in vlammend vuur' (2Thess. 1:7)  en dat terwijl hij even later schrijft dat het nog niet zover is omdat de mens der wetteloosheid nog niet geopenbaard is. Dus toch hoop ondanks dat het nog even kan duren. En het heeft al zo'n 2000 jaar geduurd. In dat licht is 7 jaar maar heel kort.

 

Met hartelijke groet,

Jogchum Reitsma